kerkgeschiedenis 20 &
Eerst was het evangelie alleen bestemd voor de Joden.
Kerkgeschiedenis 20
In het begin waren alle discipelen van Jezus Joods. Dat kwam ook door de opdracht van Jezus.
Mattheus 10:5-6.
SV. [5-6] Deze twaalf heeft Jezus uitgezonden, en hun bevel gegeven, zeggende: Gij zult niet heengaan op de weg der heidenen, en gij zult niet ingaan in enige stad der Samaritanen: - Maar gaat veelmeer heen tot de verloren schapen van het huis Israëls.
NBV. Dit waren de twaalf die Jezus uitzond, en Hij gaf hun de volgende instructies, 'Neem niet de weg naar de heidenen en ga geen samaritaanse stad binnen. - Ga liever op zoek naar de verloren schapen van Israël.
Israël krijgt dus als volk van God een voorkeursbehandeling. De Grote en almachtige God die alle mensen geschapen heeft kiest in de eerste plaats voor Israël. Daar om laat hij zich ook zo noemen als de God van:
Exodus 3:6.
SV. Hij zeide voorts: Ik ben de God uws vaders, de God Abrahams, de God Izaks, En de God Jacobs. En Mozes verborg zijn gezicht, want hij vreesde God aan te zien.
NBV. Ik ben de God van je vader, de God van Abraham, de God van Izaäk, en de God van Jacob.
Toch was al vroeg duidelijk dat het evangelie ook bestemd was voor de niet Joden.
Mattheus 10:16
SV. Ik heb nog ander schapen die van deze stal niet zijn; deze moet ik ook toebrengen; en zij zullen Mijn stem horen, en het zal worden, één kudde, één herder.
NBV. Maar ik heb ook nog andere schapen, die niet uit deze schaapskooi komen. Ook die moet ik hoeden, ook zij zullen naar Mijn stem luisteren: Dan zal er één kudde zijn met één herder.
Dan hebben wij natuurlijk de zendingsopdracht:
Mattheus 18:19
SV. Gaat dan heen, onderwijst al de volken, de zelven dopende in de naam des Vaders en des Zoons en des Heilige Geestes; lerende hen onderhouden alles wat ik u geboden heb.
NBV. Ga dus op weg en maak alle volken tot Mijn leerlingen. Door hen te dopen in de naam van de Vader, en de Zoon, en de Heilige Geest.
En daarna volgde nog het bijzondere visioen dat Petrus kreeg en de ervaring die daar opvolgden zoals beschreven in:
De Handelingen der Apostelen 10:9-33 SV.
En des anderen daags, terwijl deze reisden, en nabij de stad kwamen, klom Petrus op het dak, om te bidden, omtrent de zesde ure. En hij werd hongerig, en begeerde te eten. En terwijl zij het bereidden, viel over hem een vertrekking van zinnen. En hij zag den hemel geopend, en een zeker vat tot hem nederdalen, gelijk een groot linnen laken, aan de vier hoeken gebonden, en neergelaten op de aarde; In hetwelk waren al de viervoetige dieren der aarde, en de wilde, en de kruipende dieren, en de vogelen des hemels. En er geschiedde een stem tot hem: Sta op, Petrus! slacht en eet. Maar Petrus zeide: Geenszins, Heere! want ik heb nooit gegeten iets, dat gemeen of onrein was. En een stem geschiedde wederom ten tweeden male tot hem: Hetgeen God gereinigd heeft, zult gij niet gemeen maken. En dit geschiedde tot drie maal; en het vat werd wederom opgenomen in den hemel. En alzo Petrus in zichzelven twijfelde, wat toch het gezicht mocht zijn, dat hij gezien had, ziet, de mannen, die van Cornelius afgezonden waren, gevraagd hebbende naar het huis van Simon, stonden aan de poort. En iemand geroepen hebbende, vraagden zij, of Simon, bijgenaamd Petrus, daar te huis lag. En als Petrus over dat gezicht dacht, zeide de Geest tot hem: Zie, drie mannen zoeken u; Daarom sta op, ga af, en reis met hen, niet twijfelende; want ik heb hen gezonden. En Petrus ging af tot de mannen die van Cornelius tot hem gezonden waren, en zeide: Ziet, ik ben het, dien gij zoekt; wat is de oorzaak, waarom gij hier zijt? En zij zeiden: Cornelius, een hoofdman over honderd, een rechtvaardig man, en vrezende God, en die goede getuigenis heeft van het ganse volk der Joden, is door Goddelijke openbaring vermaand van een heiligen engel, dat hij u zou ontbieden te zijnen huize, en dat hij van u woorden der zaligheid zou horen. Als hij hen dan ingeroepen had, ontving hij ze in huis. Doch des anderen daags ging Petrus met hen heen, en sommigen der broederen, die van Joppe waren, gingen met hem. En des anderen daags kwamen zij te Cesaréa. En Cornelius verwachtte hen, samengeroepen hebbende die van zijn maagschap en bijzonderste vrienden. En als het geschiedde, dat Petrus inkwam, ging hem Cornelius tegemoet, en vallende aan zijn voeten, aanbad hij. Maar Petrus richtte hem op, zeggende: Sta op, ik ben ook zelf een mens. En met hem sprekende, ging hij in, en vond er velen, die samengekomen waren. En hij zeide tot hen: Gij weet, hoe het een Joodse man ongeoorloofd is, zich te voegen of te gaan tot een vreemde; doch God heeft mij getoond, dat ik geen mens zou gemeen of onrein heten. Daarom ben ik ook zonder tegenspreken gekomen, ontboden zijnde. Zo vraag ik dan, om wat reden gijlieden mij hebt ontboden. En Cornelius zeide: Over vier dagen was ik vastende tot deze ure toe, en ter negende ure bad ik in mijn huis. En ziet, een man stond voor mij, in een blinkend kleed, en zeide: Cornelius! uw gebed is verhoord, en uw aalmoezen zijn voor God gedacht geworden. Zend dan naar Joppe, en ontbied Simon, die toegenaamd wordt Petrus; deze ligt te huis in het huis van Simon, den lederbereider, aan de zee, welke, hier gekomen zijnde, tot u spreken zal. Zo heb ik dan van stonde aan tot u gezonden, en gij hebt welgedaan, dat gij hier gekomen zijt. Wij zijn dan allen nu hier tegenwoordig voor God, om te horen al hetgeen u van God bevolen is.
Mijn bronnen zijn:
De geschiedenis der kerk door Dr. Otto j. de Jong ISBN 90266 0617 6
Statenvertaling en Nieuwe Bijbelvertaling